< terug naar nieuwsoverzicht

Ruimere vrijstelling vennootschapsbelasting voor ANBI’s

29/3/2022
De laatste jaren is er vanuit de Belastingdienst meer aandacht voor mogelijke vennootschapsbelastingplicht van ANBI’s. Afhankelijk van de hoogte van uw winst kunt u vrijstelling krijgen. In dit artikel gaat fiscalist drs. Wim de Kok in op de ruimere vrijstelling van de vpb voor verenigingen en stichtingen.

Vennootschapsbelastingplicht

Van belang is dat er alleen vennootschapsbelastingplicht geldt voor zover een ANBI een onderneming drijft. Met niet-ondernemingsactiviteiten behaalde overschotten zijn dus niet belast. Daarbij valt te denken aan ontvangen giften en passieve beleggingsopbrengsten inclusief rente. Dergelijke ontvangsten zonder commerciële tegenprestatie zijn dus onbelast.

Vrijstelling lage winsten

In de praktijk zijn de meeste ANBI’s niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (vpb) dankzij een vrijstelling voor stichtingen en verenigingen met beperkte (fiscale) winsten. Die vrijstelling houdt in dat de winst van het jaar is vrijgesteld indien die winst:

a. niet meer bedraagt dan € 15.000, dan wel
b. van het jaar en de daaraan voorafgaande 4 jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 75.000. Hierbij is nog wel een praktijkprobleem dat voor de berekening van dit gezamenlijke bedrag geldt dat een jaar waarin verlies geleden wordt, de winst voor dat jaar gesteld wordt op nihil.

Hoe toepassen indien minder dan 5 jaar actief?

De vrijstelling is van toepassing indien de winst binnen één van beide hiervoor onder a en b genoemde maxima blijft. Het arrest dat de Hoge Raad op 21 januari 2022 wees ging over de vraag hoe onderdeel b van de vrijstelling toegepast moet worden op stichtingen en verenigingen die minder dan 5 jaar commercieel actief zijn of minder dan 5 jaar bestaan.

De Belastingdienst, het gerechtshof en de Advocaat-Generaal wilden een tijdsevenredige toepassing. In dit geval zou dat leiden tot belastingplicht omdat in het derde bestaansjaar van de stichting meer dan € 15.000 winst aan de orde was (dus de eerste winstgrens van bovengenoemd onderdeel a was in dat jaar overschreden) én gezamenlijk in de eerste 3 jaren meer dan € 45.000 (3/5 van € 75.000) winst was behaald (volgens dit standpunt was dus ook de tweede winstgrens van bovengenoemd onderdeel b overschreden).

De Hoge Raad is het echter niet eens met die tijdsevenredige toepassing van de gezamenlijke winst. De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat de cumulatieve winst meer dan € 75.000 moet bedragen. De stichting is dus pas vennootschapsbelastingplichtig in het jaar waarin cumulatief meer dan € 75.000 winst is behaald over dat jaar en de 4 voorafgaande jaren (én in het jaar zelf meer dan € 15.000 winst is behaald).

Conclusie

Stichtingen en verenigingen zijn in de eerste 5 jaren van hun bestaan of sinds de start van hun commerciële activiteiten minder snel belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting dan gedacht werd. Zolang de gezamenlijke winst in die jaren niet hoger is dan € 75.000 geldt de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting. Dat kan onder andere gunstig zijn voor stichtingen en verenigingen die slechts gedurende enkele jaren commerciële activiteiten uitvoeren.

Fiscalist drs. Wim de Kok